382
14 December 1907.
worden vastgesteld, doch hier is men steeds te laat. Voor eene
gemeente als Breda, die de tweede stad is van Noord-Brabant,
is dat niet te vergoelijken. Spreker vindt het jammer, dat
men van hoogerhand steeds geroepen moet worden cn op de
naleving van de wettelijke verplichtingen moet worden aange
drongen.
Van aannemers wordt steeds gevorderd, dat de werken op
tijd worden opgeleverd, doch dan dient de gemeente het voor
beeld te geven. Ook moet het een slechten indruk maken bij
de ingezetenen, die daarin aanleiding vtnden, om te spreken
van een flauw en krachteloos bestuur.
Spreker begrijpt, dat het hoofd der gemeente er dit jaar niets
aan heeft kunnen doen, doch hij hoopt, dat het volgend jaar
de begrooting spoediger zal kunnen ter hand genomen worden.
Daarom zou spreker burgemeester en wethouders willen mach
tigen, de begrooting direct te doen drukken, nadat ze door dat
college is opgemaakt, alzoo reeds voordat ze aan den raad is
aangeboden.
De voorzitter wijst erop, dat de begrooting binnen den
wettelijken termijn is ingediend. De vertraging is echter hier
aan te wijten, dat de afdeelingen te laat vergaderd hebben,
terwijl men daarna nog eenigen tijd op het verslag der rap
porteurs heeft moeten wachten. Zoodra dit verslag was inge
komen, hebben burgemeester en wethouders onmiddellijk
vergaderd tot het samenstellen der memorie van antwoord.
Spreker wenscht echter nog speciaal de aandacht erop te
vestigen, dat de late behandeling der gemeente-begrooting niet
uitsluitend eene Bredasche kwaal is. Ook te Tilburg en te
's-Hertogenbosch is men daarmede niet op tijd gereed geweest.
Spreker wil echter trachten, het daarheen te leiden, dat het
volgend jaar de begrooting tijdig in behandeling kan worden
genomen.
Waarna bedoeld schrijven voor kennisgeving wordt
aangenomen.
2. Rapport van de afdeelingen betreffende het onderzoek
der gemeente-begrooting voor het dienstjaar 1908 met memorie
van beantwoording van burgemeester en wethouders.
De voorzitter stelt voor tot de behandeling dier be
grooting over te gaan en verzoekt den heer wethouder Scheltus