14 December 1907. 399 De motie zou dus nog een jaar dienen uitgesteld te worden. Vroeger achtte spreker het hoog noodzakelijk, dat de taak der wethouders verdeeld werd, omdat er niet voldoende toezicht werd gehouden. Thans komt het hem echter gewenscht voor, geen besluit te nemen en adviseert derhalve de motie op dit oogenblik niet in stemming te brengen. De heer VAN KEPPEL wijst erop, dat de motie niets anders beoogt, dan het gevoelen van den raad te doen kennen. In de motie is alleen uitgedrukt de wenschelijkheid om de regeling in nadere overweging te nemen. Spreker handhaaft derhalve de motie. Den heer ROMBOUTS komt het voor, dat het voorstellen van zulke moties niet goed is. Spreker vindt het niet kiesch daarop nog verder in te gaan, nu burgemeester en wethouders hun gevoelen over deze kwestie hebben doen kennen. Art. 91 van de gemeentewet zegt o.a.„De wethouders „staan den burgemeester bij in het bestuur der onderscheidene „takken van de huishouding der gemeente. Zij vormen tevens „niet den burgemeester één college". Men moet dus aan dat college overlaten, hoe zij de werkzaamheden onderling ver- deelen willen. De heer LIJDSMAN wijst erop, dat de motie niets anders bedoelt. De voorzitter wijst er nog op, dat burgemeester en wethouders moeten weten, of, en zoo ja, hoe zij de functiën willen verdeelen. Ook professor Oppenheim voelt er niet veel voor, om de werkzaamheden onderling te verdeelen. De motie van de heeren VAN KEPPEL c.S. wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 8 tegen 5 stemmen. Vóór stemden de heeren Teychiné, IngenHousz, Meeuwesen, Heijlaerts, Staal, Van Keppel, Sassen en Lijdsman. Tegen waren de heeren Verschraage, Smits, De Bont, Slechtriem en Reigersman. De heeren wethouders Scheltus, Rombouts en Bloemarts hadden zich van medestemmen onthouden. De betrokken post wordt hierop goedgekeurd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1907 | | pagina 399