21 December 1907.
477
kleed hebbende bij de voormalige schutterij, verzoekende eene
tegemoetkoming, zijnde dit prae-advies van den volgendëh
inhoud
„Bij uw besluit van den 23. November 1937, A, no. 13, werd
„om prae-advies in onze handen gesteld een adres van drie
„sergeanten-majoor-instructeur, één sergeant-tamboer en vijf
„tamboers, allen eene betrekking bekleed hebbende bij de
„schutterij alhier, verzoekende eene tegemoetkoming op gelijken
„voet als voor Bongers is vastgesteld.
„De bezoldiging dezer personen was als volgt
Instructeurs.
„S. van der jagt, Th. M. J. van roosmalen en W. F.
„Meeuwissen, ieder 50,— per jaar.
Tamboers.
„Q. van der Plas, sergeant-tamboer 50,— per jaar.
„k. M. Prent, C. Ph. Hosemans, H. L. Krieger, A. H.
„Nuchelmans en H. de Wit, tamboers, ieder 40,— per jaar.
„Alles te zamen 400,— per jaar.
„In verband met uw besluit van den 26. October 1907, waarbij
„aan Bongers tijdelijk een bedrag van 5,— per week werd
„toegekend, en ons plaatsende op het standpunt, dat alleen
„vroeger bezoldigde subalterne leden der schutterij voor ver
goeding kunnen in aanmerking gebracht worden, hebben wij
„de eer u te adviseeren, aan alle bovengenoemde personen
„als gratificatie toe te kennen de helft van de door hen vroeger
„genoten bezoldiging, in te gaan met den dag waarop ze
„laatstelijk d e bezoldiging genoten hebben, en dit onder de
„volgende bepalingen
a. „dat bedoelde gratificatie geheel persoonlijk is en niet
„langer wordt toegekend dan gedurende de eerst vol
gende vier jaren
b. „dat zij ophoudt zoodra vanwege het rijk eenige tege
moetkoming zal plaats hebben, of wel wanneer eene
„bezoldigde openbare betrekking mocht verkregen wor-
„den."
Zonder eenige bedenking wordt gemeld prae-advies
goedgekeurd.