16 Februari 1907.
69
„geld op het werk of ten huize van den aannemer ter be
slissing der directie in tegenwoordigheid van den opzich
ter, belast met het dagelijksch toezicht, moet plaats hebben.
„De uitbetaling moet uiterlijk 15 minuten na het eindigen
„der werkzaamheden een aanvang nemen.
„De directie behoudt zich het recht voor eventueel door
„den aannemer te weinig uitbetaald arbeidsloon aan belang
hebbenden uit te keeren en van den eerstvolgenden beta
lingstermijn af te houden."
De voorzitter stelt deze zaak aan de orde.
De heer INGENHOUSZ zegt, dat hij zich heel goed met het
voorstel kan vereenigen, uitgenomen met dat gedeelte, waarin
sprake is, dat het den aannemer niet vergund is, onderdeelen
van het werk uit te besteden of te doen aannemen zonder
goedkeuring van de directie. Als de aannemer minder soliede
onder-aannemers bezigt, dan zou de directie dat kunnen afkeu
ren. Spreker meent, dat de aannemer het zelf moet weten,
aan wien hij het werk uitbesteedt. Daar is het toezicht voor.
Als nu het werk minder goed zou worden uitgevoerd, dan kan
de aannemer daartegen aanvoeren, dat de directie den onder
aannemer zelf gekozen heeft.
De heer SCHELTUS antwoordt hierop, dat deze bepalingen
in liet ontwerp zijn opgenomen, om daardoor een band te leg
gen van tweeërlei aard. Op de eerste plaats, om er voor te
waken, dat men goede onder-aannemers krijgt, die koopkrach
tig genoeg zijn, om het werk naar behooren uit te voeren, en
op de tweede plaats, om te zorgen, dat men onder-aannemers
krijgt, die werkelijk hun vak kennen.
Inmiddels hebben burgemeester en wethouders gemeend, de
zaak nog eens te moeten overwegen en wenscher. zij de
bewuste bepaling te doen vervangen door de volgende zin
snede „Uitsluitend de aannemer is voor de nakoming van
deze bepalingen aansprakelijk tegenover de gemeente."
De heer L1JDSMAN wijst erop, dat de bepaling, dat de on
der-aannemers goed gekozen en vakwaardige personen moeten
zijn, in de meeste bestekken voorkomt.