9 Maart 1907.
83
De heer REIGERSMAN wijst erop, dat thans door de com
missie is voorgesteld de verbodsbepaling, omtrent het berijden
van rijwielen in het Valkenberg, in te lasschen in hoofdstuk
IV, waar als maximum-straf is gesteldeen geldboete van f 3,—.
Vroeger kwam die verbodsbepaling voor in hoofdstuk VI, waar
als maximum-straf is gesteld eene geldboete van f 10,—. Spre
ker geeft in overweging die maximum-straf te behouden, in
welk geval in het slotartikel van hoofdstuk IV zou kunnen be
paald worden, dat overtreding van de voorschriften van dat
hoofdstuk gestraft wordt met eene geldboete van hoogstens
f 3,met uitzondering van die der artikelen 34 en 35, welke
gestraft worden met eene geldboete van hoogstens f 10,—.
Zonder bedenking wordt hiertoe besloten, waarna
de gewijzigde voorstellen der commissie voor de
strafverordeningen zonder hoofdelijke stemming wor-
goedgekeurd.
Thans stelt de voorzitter aan de orde het voorstel van
den heer Sassen, betreffende het stellen van verbodsbepalin
gen tot wering van de zoogenaamde vermomde bedelarij.
De heer SASSEN begint met te zeggen, dat hij dankbaar is
voor de aandacht, welke de commissie aan zijn voorstel heeft
geschonken, maar niet voldaan.
Spreker wenschte vooral het beginsel opgenomen te zien,
daarbij de redactie van het betrokken artikel gaarne aan het
oordeel der commissie overlatende. De commissie ismeteen
argument gekomen, dat, met het oog op de aangegeven re
dactie, vrijwel steekhoudend is. Doch dat is zijne bedoeling
niet.
Spreker wil eenvoudig de vermomde bedelarij tegengaan.
Wat in andere plaatsen geschiedt, kan toch ook hier. Het te
gengaan van de vermomde bedelarij is zelfs een maatschap
pelijk vraagstuk geworden, waarmede velen zich tegenwoordig
bezighouden. Het is een kwaad, dat reeds op zeer vele plaat
sen geregeld is.
Breda loopt gevaar een toevluchtsoord te worden voor al
die zoogenaamde kooplieden, die met een potlood of iets der
gelijks venten, doch inderdaad loopen te bedelen. Het is be
kend, dat reeds gezinnen, die op deze wijze aan den kost
trachten te komen, zich hier ter stede vestigden, wijl zij hier
vrijelijk hun beroep kunnen uitoefenen.