94
9 Maart 1907.
300
90
125,-
45-
30,-
50,-
260,—
225,—
100,-
- 468,-
1693,—
„personen bij de schutterij in het volle genot hunner bezoldi
ging gelaten en wel tot 2 Augustus 1907.
„Met dien dag, wanneer de schutterijen zullen zijn opgehe
sen, houdt dus ten deze alle bezoldiging op.
„De bezoldigde leden van de schutterij zi;
a. „majoor-commandant
b. „auditeur bij den schuttersraad
c. „Ie luitenant-kwartiermeester
d. „officier van gezondheid
e. „secretaris van den schuttersraad
„bode van den schuttersraad
g. „tamboers (6)
h. „instructeurs
i. „opzichter kleedingmagazijn
j. „persoon, belast geweest met het onderhoud der
geweren
Samen
„Van hen zouden wij voor toekenning van wachtgeld enkel
„in aanmerking willen brengen de tamboers en den persoon(
„belast geweest met het onderhoud der geweren, tevens bode
.,der schutterij, omdat zij geacht kunnen worden daaraan be-
„hoefle te hebben. Laatstgenoemde ondergaat een verlies aan
„inkomsten van ƒ518,—, uitmakende zijn middel van bestaan;
„eerstgenoemden samen van f 260,—, wat voor hen een niet
„onbeduidend verlies is.
„Ten aanzien van het wachtgeld bepaalt de verordening tot
„regeling van de pensioenen der gemeente-ambtenaren en hunne
„weduwen en weezen te Breda in art. 38 het volgende:
Aan ambtenaren, die bij eene nieuwe regeling van den dienst
„of bij opheffing hunner betrekking buiten bediening geraken,
„zal door den raad uit de gemeentekas een wachtgeld worden
„verleend tot zoodanig bedrag als de omstandigheden tischen.
„Dat wachtgeld wordt niet langer genoten dan gedurende vier
„jaren. Het bedraagt geaurende de laatste twee jaren twee derde
„van de som, waarop het aanvankelijk tvus vastgesteld. Het ver
galt met het vijfde jaar, behoudens hel inmiddels verkregen
„recht van den niet herplaatsten ambtenaar op pensioen.
„Op dien voet zouden wij ook het wachtgeld van bovenge
noemde personen wenschen te regelen, al betreft het geen
„ambtenaren, als bedoeld zijn in voormeld artikel der pensioen-
„verordening.
