124 25 April 1908. „heer burgemeester de noodige bewijzen heb verstrekt., „Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn, „P. A. F. DE BONT". Aangezien burgemeester en wethouders meenden op schriftelijke bewijzen te mogen aandringen, werd onder dagteekening van 12 Maart aan den heer De Bont ander maal een schrijven gericht van den volgenden inhoud: „12 Maart 1908. „Hoe ongaarne ook, zien wij ons genoopt terug te komen „op den inhoud onzer brieven van 2 Januari 1908, n°. 13, „en 18 Januari 1908, n". 115, in zake ter zijde genoemd. „U zal beseffen, dat deze zaak in openbare raadszitting „tot klaarheid moet gebracht worden, en dewijl zij reeds „zoolang hangende is, naar de oplossing ervan verlangend, „zelfs met ongeduld, wordt uitgezien, hetzij dat door U de toe gezegde bewijzen kunnen worden overgelegd, hetzij dat „U bezwaren heeft ontmoet, ze op te sporen en aan het „licht te brengen. „Met het oog hierop, hebben wij de eer U andermaal „beleefd te verzoeken, ons schriftelijk te willen mcdedeelen, „wat er van de zaak is, en ons in de gelegenheid te willen „stellen uw antwoord in de eerstvolgende raadsvergadering „ter tafel te brengen". Hierop werd het volgend antwoord van den heer De Bont ontvangen „6 April 1908. „Deze dient UEd. te melden, dat ik genegen ben in de „eerstvolgende raadsvergadering mijn beweren, dat aan „ambtenaren kortingen gegeven worden, nader toe te lichten. „Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn, „P. A. F. DE BONT". Wijl ook dit antwoord onbevredigend was, werd nogmaals aan den heer De Bont een schrijven gericht, hetwelk luidde als volgt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1908 | | pagina 124