126
25 April 1908.
pondentie blijkt, dat de heer De Bont zijne belofte niet
gestand heeft gedaan.
De heer DE BONT ontkent beslist, dat hij beloofd zou
hebben schriftelijk inlichtingen te verschaffen. Zooals ook
uit de notulen blijkt, heeft hij enkel beloofd inlichtingen
te geven, en dat is door hem geschied.
De kwestie, waarom door spreker niet geregeld op de
brieven is geantwoord, vindt hare oorzaak in het volgende
Aan hem was het verzoek gedaan, om bij burgemeester
en wethouders te komen. Daaraan is door spreker gevolg
gegeven en in die vergadering werd hem medegedeeld,
dat de burgemeester de zaak, betreffende de aanschaffing
van de brandladder, had onderzocht en er van het gehcele
feit geen woord waar was. De burgemeester las toen een
brief voor van den heer Segers, waarin de zaak geheel
anders was voorgesteld, dan ze hem bekend was. Dat
schrijven zette spreker schaakmat, doch daar hij meer van
de zaak af wist, liet hij het er niet bij zitten.
Nu is het lang zoo gemakkelijk niet, om bewijzen in
handen te krijgen, want in den regel vertelt men niet graag
dergelijke dingen.
Spreker is er toch op doorgegaan, en om nu te bewijzen,
dat hetgeen door hem in de raadsvergadering is gezegd,
wel degelijk op goede gronden berust, heeft hij een schrij
ven ontvangen van den opperbrandmeester, waarin de
zaak nader uitvoerig wordt toegelicht. Deze brief, welke
in overleg met het college van brandmeesters is opgesteld,
luidt als volgt:
„Breda. 24 Maart 1908.
„Amice.
„Hierbij laat ik U eenige gegevens toekomen, welke U
„mij heeft gevraagd betreffende het aanschaffen der brand
ladder, waarvan ik alle correspondenties nog eens goed
„heb nagegaan.
„In de vergadering van het college van brandmeesters,
„dato 9 December 1906. werd behandeld de aankoop van