12
11 Januari 1908.
„van nog onbebouwde perceelen3de bladzijde, de redenen,
„waarom niet tot onteigening daarvan wordt overgegaan, te
„gronden op het volgende:
„Volgens art 16 der bouwverordening voor de gemeente
Bredais het verboden straten of wegen aan te leggen,
„tenzij met vergunning van den gemeenteraad. Bij deze ver
dunning bepaalt de raad de rooilijn, het peil en de breedte
„der straat, alsmede de wijze van bestrating of verharding,
„verlichting, wateraanvoer, rioleering en afvoer van faecaliën.
„Alle openbare straten, niet aan de gemeente toebehoorende,
„moeten door of vanwege de eigenaars en op hunne kosten
„in behoorlijken staat worden onderhouden.
„Door het maken van straten vermeerdert de gevelbreedte
„van den te bebouwen grond en gaat deze daardoor in
„waarde vooruit. Voegt men hierbij, dat de gemeente de be
strating of verharding, verlichting, wateraanvoer, rioleering
„en afvoer van faecaliën voor hare rekening neemt, dan ver-
„meenen wij, dat het alleszins gewettigd is, dat niet tot aan-
„koop of onteigening worde overgegaan van de gronden, die
„door het bouwverbod getroffen worden.
„Bovendien staat het nog volstrekt niet vast, dat de thans
„tot straat of plein bestemde grond inderdaad straat of plein
„zal worden.
„Eerst dan zal tot aankoop of onteigening moeten worden
„overgegaan, wanneer het oogenblik van bebouwing der aan
grenzende perceelen gekomen is."
De voorzitter zegt, dat 1de wenschelijkheid gebleken
is, in verband met de nadere toelichting, de stukken opnieuw
ter visie te leggen en geeft mitsdien in overweging, dienover
eenkomstig te besluiten.
Zonder bedenking wordt hiertoe besloten.
14. Schrijven van den minister van waterstaat, d.d. 9
Januari 1908, no. 234, daarbij, in antwoord op het adres van
1 October j.l., in zake de ondersteuning van ihet verzoek van
de kamer van koophandel en fabrieken alhier om trein 117
Utrecht-Tilburg tot Breda te doen doorloopen, ofwel ge-