2 Mei 1908. 141 van den voorzitter, ware die gehouden door den burge meester van Prinsenhageniet beter had kunnen zijn. Spreker zou ook niets liever zien voor de omliggende gemeenten dan de totstandkoming van een vcilingsgebouw, doch de voorzitter heeft geen enkel bewijs gegeven, dat de oprichting van dit gebouw in het belang is van Breda. Alleen is erop gewezen, dat de koopkracht van de omwo nenden zou toenemen. Daartegen heeft spreker reeds aan gevoerd, dat Breda het centrum blijft, en dat toch alles, wat door de omstreken wordt gekocht, in Breda wordt besteed. Hoezeer de oprichting van een veilingsgebouw voor de omliggende gemeenten dan ook gewenscht is, spreker kan niet inzien, dat dit door Breda zou dienen te geschieden. Hetzelfde ondervindt men met de scholen. Deze zijn vergroot moeten worden voor de omliggende gemeenten. Breda heeft wel de lasten, maar niet de lusten. 't Is dan ook de taak van de om'iggende gemeenten om een veilingsgebouw te stichten en niet van Breda. Wel is door den voorzitter gezegd, dat de prijzen niet zouden stijgen, doch aan den heer Heijlaerts is door hem ten antwoord gegeven, dat de hoveniers, die thans hunne pro ducten aan het Duitenhuis brengen, door de hoogere prij zen wel naar het veilingsgebouw zullen gaan. Spreker acht dit intusschen geen groot bezwaar, maar wel vindt hij het ongemotiveerd, dat Breda bouwt ten gerieve van de om liggende gemeenten. De voorzitter meent, dat de vergelijking van den heer Meeuwesen met de veemarkt niet opgaat. We leven hier in eene tuinbouwstreek en niet in eene veestreek. Wat de inlichtingen betreft, deze zijn ingewonnen bij deskundigen, o a. bij den heer Camman en bij het bestuur van de Baroniesche tuinbouwvereeniging. Deze waren het er mede eens, dat het ook voor Prinsenhage geen bezwaar kan opleveren, om met de producten naar de Trambrug te gaan. Bij de kostenberekening ad 2500,is men uitgegaan

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1908 | | pagina 141