162
23 Mei 1908.
„Aan het slot der tusschen genoemde drie heeren ge
houden bespreking, heeft de heer Segers den architect
„gevraagd, of de ladder thans door hem (Segers) kon wor
gden besteld, waarop hem door den architect is geantwoord,
„dat de bestelling niet eerder kon plaats hebben dan nadat
„de fabriek zelve de voorloopige bespreking met haren
„vertegenwoordiger zoude hebben bevestigd. Op de vraag
„van dezen laatste aan wien die bevestiging moest worden
„geadresseerd, heeft de architect geantwoord „aan mij" en
„den heer Segers erop gewezen, dat dit volgens de ver
ordening niet anders kon.
„Nadat, zooals uit de hierbij overgelegde correspondentie
„blijkt, de fabriek het aanbod tot levering tegen den met
„den vertegenwoordiger vastgestelden prijs, welke met
„dien van de prijscourant overeenstemt, aan den architect
„had bevestigd, deze de ladder had besteld, de levering
„der ladder had plaats gevonden en de factuur bij den
„architect was ingekomen, heeft deze eerst telefonisch en
..later mondeling met overlegging der factuur den heer
„Segers gevraagd, of de factuur kon worden betaald.
„De heer Segers heeft daarop bevestigend geantwoord
„en alléén te kennen gegeven, dat de vracht en rechten
„(die blijkens overeenkomst ten laste der gemeente kwamen
„doch door de fabriek voorgeschoten en op de factuur in
„rekening gebracht zouden worden) hem niet medevielen,
„doch dat dit niet erg was, vermits die toch door de hem
„toegezegde provisie konden worden gedekt.
„Deze feiten, die, zooals boven gezegd, steunen op de
„geheel eenstemmige verklaringen van den heer Segers en
„den gemeente-architect, stellen helder in het licht, dat de
„heer Segers zich in de mededeelingen, welke bij bij zijn
„brief van 24 Maart 1.1. den heer De Bont deed toekomen,
..heeft vergistnaar we zonder aarzelen aannemen, volkomen
„te goeder trouw.
„Uit die feiten blijkt toch: in de eerste plaats, dat de
„mededeeling des heeren Segers in gemeld schrijven: „Eerst
„nu is het mij gebleken, dat de ladder omstreeks 15 Juni,
