20 Juni 1908.
193
weest, om deze ingewikkelde quaestie te bestudeeren, erbij
voegende, dat men in 2 dagen niet doen kan, waar eigenlijk
14 dagen voor noodig zouden zijn.
De voorzitter, ingaande op het voorstel van den
heer Meeuwesen, verzoekt den raadsleden eventueele amen
dementen vóór 15 juli a. s. in te zenden, welke datum niet
later kan gesteld worden, omdat de commissie van toezicht
op het lager onderwijs daarover ook zal moeten gehoord
worden, en deze, met het oog op het komende reisseizoen,
op een lateren tijd mocielijk zal kunnen vergaderen.
De heer VAN DEN BRINK betoogt de wenschelijkheid,
om de stukken te laten drukken en ze daarna aan de
raadsleden rond te zenden en dringt erop aan, dat ze ook
verkrijgbaar worden gesteld voor de vakvereeniging van
onderwijzers.
De voorzitter antwoordt hierop, dat het geen ge
woonte is officieele stukken aan particulieren te geven.
De heer VAN DEN BRINK acht het wenschelijk, dat
er voeling wordt gehouden met de vakvereeniging van
onderwijzers het ligt in de richting der democratie om de
vakvereenigingen te hooren.
De voorzitter, den vorigen spreker beantwoordende,
wijst erop, dat alle moge'ijke wenschen den raad volkomen
bekend zijn er zijn van de afdeeling Breda" van den bond
van Nederlandsche onderwijzers en van onderwijzend per
soneel aan de openbare scholen adressen ingekomen, waarin
verschillende verlangens te kennen zijn gegeven, waarmede
voldoende rekening is gehouden. Spreker zou bovendien
den bond van Nederlandsche onderwijzers het laatst in
onderwijszaken wenschen te hooren, daar hij de meening
is toegedaan, dat deze vereeniging zich op een politiek
standpunt heeft geplaatst, zoodat zij ophoudt ecne vak
vereeniging te zijn.