c.
8 Augustus 1908. 229
Omtrent eigen aangifte doet spreker nog opmerken, dat
deze niet goed kan zijn zonder eenigen fiscalen dwang.
Het denkbeeld van den heer Meeuwesen, om eigen aan
gifte facultatief te laten, verwerpt spreker. Dan zal eigen
aangifte slechts bij hooge uitzondering geschieden en steeds
tot een lager bedrag dan bij den ambtshalven aanslag.
Spreker meent, dat het niet noodig is, over progressie
nog verder uit te weiden. De heer Meeuwesen heeft de
nadeelen daarvan voor Breda reeds duidelijk in het licht
gesteld. Men moet Breda vergelijken met andere steden,
zooals ArnhemNijmegen en Den Haagwaar men zich
vestigt na gcdanen arbeid. Men moet de menschen zien
te trekken en niet door hooge belastingen afschrikken. Op
dit punt moet men hier trouwens voorzichtig zijn, waar
door eene ongelukkige grensrege'ing de menschen als 't
ware de stad worden uitgedreven.
De heer SASSEN repliceerende, betoogt, dat een
regeeringsvoorstcl, om te voorzien in den toestand der gc-
meente-financiën, wellicht naderbij is dan de voorzitter
denkt. Nog kort geleden heeft de regeering inlichtingen
ingewonnen bij de besturen der noordelijke provinciën.
Spreker noemt eigen aangifte daarom treurig, wijl er
dwang bij uitgeoefend moet worden. De noodzakelijkheid
van dwang bewijst juist, dat eigen aangifte slecht werkt.
Spreker gevoelt dan ook veel meer voor het voorstel van
den heer Meeuwesen, waarbij aan den belastingplichtige de
vrijheid wordt gelaten, om zich in eene bepaalde klasse
aan te geven.
De heer mr. W. 1NGENHOUSZ acht het wcnschelijk
eerst de beginselkwestie omtrent eigen aangifte uit te
maken. Wordt dit stelsel verworpen, dan behoeft het ont
werp niet verder te worden behandeld.
De heer REIGERSMAN herinnert eraan, dat de verorde
ning niet de verplichting oplegt, om zijn inkomen gesplitst
op te geven naar de bronnen, waaruit men dat inkomen
put. Men kan zich ook aangeven in eene bepaalde klasse.