234 8 Augustus 1908.
een richtsnoer willen hebben, dan moeten zij zeker niet
te rade gaan met de huurwaarde. Dat zal bij hooge inko
mens zeer dikwijls faliekant uitkomen.
De voorzitter wijst erop, dat die grondslag slechts
te pas komt, als geene voldoende inlichtingen omtrent
iemands inkomen te verkrijgen zijn. Hij geldt dus alleen
in de uiterste noodzakelijkheid, als alle andere gegevens
ontbreken.
De heer BLOEMARTS vestigt er de aandacht op, dat
de raad niet in hoogste instantie de aanslag regelt. Dat
doen gedeputeerde staten in hooger beroep. En nu is
meermalen gebleken, dat die grondslag een goede werking
had. Als gedeputeerde staten motieven vragen voor den
aanslag en deze kunnen niet voldoende gegeven worden,
dan kan men zich beroepen op den grondslag huurwaarde.
De heer MEELTWESEN betoogt, dat het argument van
den heer Bloemarts hem versterkt in zijne meening, dat
deze bepaling niet deugt. Men maakt zich bij gedeputeerde
staten sterk, door zich te beroepen op de huurwaarde.
Spreker noemt die bepaling absoluut absurd.
De heer BLOEMARTS weerspreekt de zienswijze van
den heer Meeuwesen, dat de grondslag huurwaarde als het
feitelijk element voor de belasting wordt aangenomen.
Niets is minder waar dan dit. Het is cene hooge uitzondering.
Alleen dan, als alle andere gegevens ontbreken, wordt tot
maatstaf genomen de huurwaarde van het door den be
lastingplichtige bewoond perceel. Wijl nu eene dergelijke
bepaling alleen in onze verordening voorkomt, behoeft zij
daarom niet overboord te worden gegooid. In het belang
eener goede toepassing der verordening is die bepaling
zeer heilzaam.
De heer SASSEN zou die bepaling ook liever willen
laten vervallen. Zij kan alleen eenig nut hebben voor kleine
huren.