B. Verslagen.
8 Augustus 1908.
241
De heer SASSEN wijst erop, dat in art. 2 de bepaling
voorkomt, dat de ontvanger binnen ééne maand na de over
name van het kohier het aanslagbiljet moet uitreiken, ofschoon
de wet daarvoor een termijn stelt van twee maanden.
De voorzitter antwoordt hierop, dat dit geen bezwaar op
levert, aangezien men blijft binnen de grenzen bij de wet gesteld.
De artikelen der verordening op de invordering worden
hierop zonder verdere bedenking goedgekeurd.
Alsnu wordt de geheele verordening tot heffing, zooals zij
door de verschillende amendementen en voorstellen is ge
wijzigd, benevens de verordening op de invordering in stemming
gebracht, waarvan de uitslag is, dat zij worden aangenomen
met 17 tegen 1 stemmen.
Vóór stemdan de heeren Teychiné, mr. W. IngenHousz,
Meeuwesen, Heijlaerts, Smits, Bom, De Bont, Van den
Brink, Bloemarts, Romuouts, Scheltus, Slecutriem, Staal,
Van Keppel, Lijdsman, J. M. IngenHousz en Reigersman.
Tegen was de heer Sassen.
1. Door den heer mr. W. INGENHOUSZ wordt namens
de commissie, belast geweest met het onderzoek der rekening
van het oude-mannenhuis over 1907, gerapporteerd, dat zij
die rekening met de bijlagen heeft nagezien en het onderzoek
tot geene opmerkingen heeft aanleiding gegeven, weshalve zij
voorstelt gemelde rekening goed te keuren.
De voorzitter dankt de commissie voor het gehouden
onderzoek en stelt voor, overeenkomstig de conclusie van het
rapport, gemelde rekening goed te keuren.
Dienovereenkomstig wordt besloten, bedragende
gemelde rekening in ontvang 12 167,195 en in uit
gaaf 12 046,365, sluitende alzoo met een batig slot
van f 120,83.