^4r
24 October 1908. 309
iemand, die werkzaam was in de coöperatieve broodbak
kerij „Vooruit", en voor herhalingsoefeningen was opge
roepen. De man genoot een weekloon van f 1 0,50 en legde
eene verklaring over van den chef der bakkerij, dat hij
zijne betrekking zou verliezen, indien hij moest opkomen.
Dit gevaar loopen de gemeente-werklieden niet.
Wat aangaat de opmerking van den heer Van den Brink,
dat de uurloonen van sommige werklieden van 20 op 22
cent zijn gebracht en van anderen van 13 op '14 cent is
zeer verklaaibaar. Op den voorgrond wordt gesteld de
bekwaamheid van den werkman, in verband met hetgeen
hij praesteert of praesteeren kan.
De heer VAN DEN BRINK repliceerende, wil allereerst
antwoorden op hetgeen door den heer Meeuwesen is ge
zegd over de malversatiën aan de gasfabriek. Dat wijst op
zekere demoralisatie, hetgeen ten zeerste te betreuren is.
Juist het middel, dat die menschen het meest kan opheffen,
n.l. de vakorganisatie, wordt tegengewerkt. Die organisaties,
die den werkman afhouden van drank en spel, moeten
worden gesteund. In Maastricht wordt van gemeentewege
een zaal afgestaan voor het houden der bijeenkomsten.
Nu is wel gezegd, dat f 11,een behoorlijk weekloon
is, doch spreker vraagt, of een der raadsleden wel zou
kunnen bestaan van 11,in de week. Een goed week
loon is noodig, om die menschen tot een hoogeren trap
van beschaving te brengen.
Door den voorzitter is erop gewezen, dat die werk
lieden vrij zijn van het betalen van schoolgeld voor hunne
kinderen. Maar de zonen der bourgeoisie hebben wel hon
derden guldens vrij van het Rijk voor het onderwijs aan
de universiteiten, zegt spreker. Vast werk is noodig bij de
groote bestaansonzekerheid, waarin de werkman tegen
woordig verkeert. Vooral een openbaar bestuur, zooals de
gemeente, mag zich daaraan niet onttrekken.
De vacantiedagen zijn eerst gekomen in den laatsten tijd.
Verder is door den voorzitter nog gewezen op het geval
van een werkman der coöperatieve broodbakkerij „Vooruit".