320
24 October 1903.
De heer VAN DEN BRINK kan zich niet vcreenigen
met het voorstel, om de Wilhelminafontein te verplaatsen
en daarvoor een bedrag van ƒ500,uit te trekken. Spreker
wil de algemeene opmerking maken, dat men hier niet
gewoon is aan fonteinen. Hij heeft het voorrecht gehad
twee jaar te vertoeven in het land der fonteinen, waar
men op ieder marktplein eene fontein aantreft.
Spreker vindt deze fontein beslist niet leeïijk, al zou dan
de kroon er bovenop hem hinderen. Zij is een sieraad voor
de Markt. Bovendien zou deze fontein, met het oog op
hare constructie, in een park volstrekt niet voldoen.
De voorzitter wijst erop, dat als motief voor de
verplaatsing geldt, omdat de fontein daar in den weg staat.
Zij belemmert het verkeer, hetwelk daar ter plaatse, voor
al op marktdagen, zeer druk is. Over de plaats, waar
de fontein zal komen, moet de raad echter later nog be
slissen.
De heer VAN DEN BRINK meent, dat wanneer de week
markt dit drukke verkeer aanbrengt, deze er zich dan maar
naar schikken moet. Spreker verlangt geene stemming,
doch verzoekt aanteekening in de notulen, dat hij tegen
deze uitgaaf is.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten
voor de verplaatsing van de Wilhelminafontein een
post van ƒ500,op de begrooting te brengen.
Onderhoud van en toezicht op de voiksbadplaats.
Volgnummer 113.
,,Bij dit punt wordt in eene afdeeling onder algemeene
„instemming door een lid verzocht een memoriepost te
„boeken ten bate eener door den raad te benoemen com-
missie, welke plannen zal hebben te beramen een terrein
„te zoeken tot het oprichten eener goede stedelijke zwem-
„en badinrichting, waarvan de wenschelijkheid voor eene
„stad als Breda algemeen wordt erkend."