24 October 1908.
333
De voorzitter had gemeend, dat de indrukken, welke
de debatten in de Tweede Kamer naar aanleiding van de
interpellatie-TROELSTRA hebben teweeg gebracht, nog te
versch in het geheugen zouden liggen, om daarover thans
in deze vergadering opnieuw een klassiek debat te be
ginnen. Spreker wil echter praktisch zijn en zich afvragen
of er iets gedaan moet worden tot bestrijding der werk
loosheid. En dan dient men allereerst te vragen, of er hier
ter stede werkloosheid bestaat en zoo ja, of dan die werk
loosheid van dien omvang is, dat er van overheidswege
moet ingegrepen worden.
Spreker zegt, dat hij van hoogerhand op telegrafische
uitnoodiging een onderzoek heeft moeten instellen naar
den omvang der werkloosheid in deze gemeente. Daartoe
heeft spreker zich gewend tot den secretaris van de Kamer
van arbeid en tot verschillende industrieclen alhier.
Omtrent de resultaten van dat onderzoek moet spreker
allereerst doen opmerken, dat Breda geen industrieele stad
is. Verder is gebleken, dat de toestand tot dusver niet
slechter is dan vorig jaar. In enkele vakken is er zelfs
meer werk. Alleen in de metaal-industrie is de toestand
misschien iets minder.
De algemeene indruk is, dat de werkloosheid op dit
oogenblik zeer gering is, terwijl tal van werklieden op het
platteland werk vinden Op dit oogenblik althans behoeft
er van gemeentewege niet te worden ingegrepen. Spreker
zegt, dat de liefdadigheid hier veel doet en ook veel doen
kan; de liefdadigheidsvereenigingen kunnen beter nagaan,
aan wie zij hulp verleenen en niet aan die professionals-
werkloozen, die den ganschen dag zitten te visschen.
Komt de nood aan den man, dan zullen de liefdadigheids
vereenigingen wel om steun komen aankloppen en dan kan
de gemeente nog te hulp komen.
De heer VAN DEN BRINK herhaalt, dat het zijne be
doeling is eene commissie in het leven te roepen, waarin
tevens twee raadsleden zitting hebben. In de bouwvakken
bestaat hier ter stede geen organisatie.