24 October 1908. 339 De heer VAN KEPPEL zegt het volgende Mijnheer de voorzitter. Het antwoord van burgemeester en wethouders heeft de bezwaren niet weggenomen, die ik in de afdeeling bij het onderzoek der begrooting heb te berde gebracht. Ik voel me verplicht die nog even te ontwikkelen voor die leden van den raad, met wie ik niet van gedachten kon wisselen. Gaarne beaam ik wat burge'meester en wethouders in de memorie van toelichting zeggen, dat het instellen van een keuringsdienst een onafwijsbare eisch des tijds gewor den is, maar het komt er maar op aan hoe die voor Breda in te richten. Mijns inziens hebben burgemeester en wethouders zich te veel laten leiden door de begeerte om ten spoedigste aan dien eisch te voldoenzij hebben het eerste middel, maar in mijn oog niet het beste, dat zich voordeed, aan gegrepen, zonder genoegzaam te overwegen of dit middel, dat door een bureau in Rotterdamkennelijk niet zonder op eigen belang te letten, is pasklaar gemaakt, wel het meest geschikte is. Burgemeester en wethouders hadden een voorstel met zulke ver strekkende gevolgen voor de gemeente afzonderlijk in den raad moeten brengen en niet een post op de be grooting alsof het maar eene uitgave is voor één jaar. Als dan de zaak behoorlijk was toegelicht en de bescheiden waren overgelegd, kon de raad erover oordeelen. Er is blijkbaar met zekere overhaasting gewerkt, want voor eene zaak van zoo groot hygiënisch belang is zelfs het advies van de gezondheidscommissie niet afgewacht. De post is op de begrooting gebracht in het vertrouwen, dat er in de gezondheidscommissie wel stemming voor gemaakt zou. worden. Zelfs nog vóór eene bij burgemeester en wethouders ingekomen concept-verordening op den verkoop van melk en een voorstel tot wijziging van de vleeschkeuring aan den raad is overgelegd, veel minder nog behandeld en dus vóór nog behoorlijk is vastgesteld, welke eischen hier aan een keuringsdienst te stellen zijn,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1908 | | pagina 339