24 October 1908.
351
aangelegenheid nieuwe voorstellen den raad zouden be
reiken met dit beleefd ter overweging gegeven verzoek,
namelijk, dat alle gegevens, respectievelijk resultaten van
onderzoek, door de handen van burgemeester en wethou
ders, ter beschikking komen van eene commissie (wellicht
dat daarvoor de gezondheidscommissie in 't bijzonder is
aangewezen)dat deze daarvoor aangewezen commissie zal
handelen volgens omstandigheden, uitgaande van het grond
principe, dat ik tot geruststelling mocht vernemen het uit
gangspunt der gezondheidscommissie is en hetwelk ik vol
gaarne als 't eenige juiste erkendat van de resultaten van
dat onderzoek eene opvoedende kracht moet uitgaan, maar
ook eene kracht, die ten slotte eene onverbiddelijke macht
moet hebben in hoogst ernstige gevallen. Waar onze bevolking
met haren gemoedelijken aard tot heden niets kende van
keuringsdienst, geheel vrij was in haren handel en wandel,
daar gaat 't niet aan, om haar plotseling te plaatsen tegen
over die onbekende grootheden der wetenschap, die wel
nimmer van eenig toegeven, van 't erkennen eener fout
zullen willen weten, die geheel vreemd tegenover de onzen
staan, die niet voelen, zich niet kunnen indenken hoe
grievend het kan zijn, welhaast onbewust, meestal onwetend
in strijd te hebben gehandeld met de voorschriften en de
eischen van een keuringsdienst. De keuringsdienst zal
wellicht op zijn manier zijn standpunt verdedigen, maar
wij moeten ook weten te waken voor het belang van allen,
die daarbij betrokken kunnen zijn. Dat onderzoek moet
opvoeden, moet ontwikkelen, moet zijn goeden invloed
doen gelden, maar 't mag niet afstooten, geen kwaad bloed
zetten, niet verbitteren, voor geen onbeschermd onrecht
plaats maken, en dat zulks maar al te vaak, al te licht
zinnig gebeurt, dat zien wij zelfs in het prospectus en de
aanvulling van het prospectus, waarmede de centrale keu
ringsdienst te Rotterdam zich bij ons aanbeveelt. Daarin
staan van die ondoordachte uitlatingen te lezen, die voor
de betrokken belangen zeer grievend zijn en die mij te
meer de overtuiging geschonken hebben, dat die heeren