28 Maart 1908. Tegenwoordig de heeren J. J. L. TEYCHINÉ, A. J. A. VERSCHRAAGE, mr. W. 1NGENHOUSZ, A. A. A. MEEU- WESEN, F. J. M. HEIJLAERTS, A. F. SMITS, P. A. F. DE BONT, mr. P. M. J. E. BLOEMARTS, W. G. H. ROM- BOUTS, A. P. SCHELTUS, W. J. SLECHTRIEM, L. J. STAAL, J. R. baron VAN KEPPEL, H. A. SASSEN, J. LIJDSMAN, J. M. INGENHOUSZ, jhr. mr. A. REIGERSMAN en A. C. BOM. Afwezig de heer J. A. J. W. VAN HAL. Twee vacatures. Voorzitter de heer mr. E. P.VAN LANSCHOT, burgemeester. De voorzitter opent de vergadering en zegt, dat de notulen van het verhandelde in de vergadering van 7 Maart 1908, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8 van het reglement van orde voor den gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afdruk zijn toegezonden en vraagt, of iemand der leden alsnog voor lezing daarvan verlangt, of eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen. De heer MEEUWESEN wijst erop, dat blijkens de notulen in antwoord op de door spreker gestelde vraag in zake de electrische tram, door den heer Bloemarts is gezegd, dat deze het hem niet kwalijk neemt, dat hij als waarnemer der belangen van de betrokken maatschappijen optreedt. Spreker heeft toen deze uitdrukking niet goed verstaan, en wenscht daarom thans te verklaren, dat hij in geen enkele relatie staat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1908 | | pagina 69