1
28 Maart 1908. 71 f,u£.
„Mijne heeren Ik heet U van harte welkom in deze ver
gadering en ben overtuigd, dat gij h :t vertrouwen, hetwelk
„de kiezers in U hebben gesteld, volkomen zult waardig toon en.
„Ge weet, dat de taak, die U wacht, eene zeer gewichtige
„is, doch het is een gelukkig toeval, dat gij beiden in het
„maatschappelijk leven uwe sporen reeds eenigszins hebt
„verdiend.
„Gij, mijnheer Bom, hebt de reputatie van te zijn een flink
„werkgever en goed bouwkundige. Ik ben overtuigd, dat deze
„goede hoedanigheden U in uwen nieuwen werkkring dikwijls
„te pas zullen komen.
„En gij, mijnheer IngenHousz, staat bekend als een uit
stekend financier. Wij staan aan den vooravond van belang
rijke financieele vraagstukken, allereerst de herziening van
„de verordening op den hoofdelijken omslag. Ik hoop, dat
„gij uwe beste krachten bij dergelijke aangelegenheden zult
„willen aanwenden tot nut van Breda.
„Ten slotte beveel ik den raad, het dagelijksch bestuur en
„mij zelf in uw beider welwillendheid aan."
Ingekomen stukken.
2. a. Schrijven van den heer Fr. Guljé, te Bredahou
dende kennisgeving van het overlijden van den heer E. H. A.
Guljé, luidende als volgt
Aan
den raad der gemeente Breda.
„Edelachtbare heeren,
„Door dezen vervul ik den droevigen plicht U kennis te
„geven van het overlijden den 16. Maart j.l. van mijnen broeder,
„den heer Eduard Hendrik Antonius Guljé, lid en oud-
.voorzitter van uwen raad,
„(was geteekend) Fr. Guljé."
De voorzitter, van zijn zetel opgestaan, houdt alsnu
de volgende toespraak