102
13 Maart 1909.
In punt '2'. wordt gezegd, dat bij faillissement der ven
nootschap of bij ontbinding, of indien de voorwaarden niet
worden nageleefd, het voorschot of het onafgeloste deel
terstond opvorderbaar wordt. Dit doet eraan denken, alsof
het eene lichtvaardige zaak is.
Volgens punt 3°. zal het bestuur der vennootschap, bij
vervreemding of bezwaring der onroerende goederen,
zonder goedkeuring van burgemeester en wethouders, eene
boete verbeuren van ƒ100,—. Dat bedrag beteekent niets
bij eene zaak van zoo grooten omvang.
Volgens punt 4°. krijgt de gemeente de bevoegdheid om
de bezittingen der vennootschap tegen eene bepaalde
geldsom over te nemen. Daaran hecht spreker geen waarde.
Bij faillissement zou hij een beteren waarborg wenschen
door het nemen van hypotheek op de bezittingen der ven
nootschap.
Hoezeer spreker dan ook geneigd is aan de vereeniging
steun te verleenen, is hij huiverig, aan de totstand
koming van dit plan mede te werken.
Waar zulke belangrijke voordeelen aan eene vereeniging
kunnen worden toegekend, welke niet aan het particulier
initiatief kunnen ten deel vallen, had verwacht mogen
worden, dat de betrokken commissie ook met een beter
plan voor den dag zou zijn gekomen. Spreker zou dan
ook in overweging willen geven, om de zaak te verdagen.
De heer VAN DEN BRINK verklaart te kunnen mede
gaan met het prae-advies. Er blijkt toch, dat de bezwaren,
welke aanvankelijk bij de gezondheidscommissie bestonden,
zijn weggenomen.
Spreker wijst er verder op, dat de heer Van Keppel
zich vergist heeft in zijn argument tegen de gestelde
voorwaarde, dat bij faillissement het voorschot terstond
opvorderbaar wordt. Die bepaling is geheel in overeen
stemming met het koninklijk besluit van 1902.
Spreker zou in het algemeen nog wel enkele opmerkingen
kunnen maken, o.a. met betrekking tot de huurprijzen,