13 Maart 1909. l/L 109
wel geen hooge rente, maar toch ook geen lage. Bovendien
is er voldoende onderpand, zoodat het eene tamelijk
soliede geldbelegging kan genoemd worden.
De grootste uitgaafpost bestaat uit de rente en aflossing
(jaarlijksche annuiteit) van het voorschot van 90 000,—,
zijnde ƒ3 665,70.
Die uitgaaf bestaat echter feitelijk uit twee gedeelten,
n.l. de rente en de aflossing van het voorschot. In 50 jaar
zal die schuld geheel gedelgd zijn, d.i. /'1800,per jaar.
Deze ƒ1800,— komen alzoo ten bate der vereeniging en
moeten van den uitgaafpost worden afgetrokken. Er blijft
derhalve over ƒ2865,70, welk bedrag als jaarlijksche uit
gaaf kan geboekt worden. In plaats van een tekort van
400,houdt de vereeniging dus jaarlijks over ƒ1800,
ƒ400,— 1400,—.
Immers, wanneer na 50 jaar het geheele voorschot zal
zijn afgelost, is de vereeniging eigenares van onbezwaarde
panden. De geldschieters zijn dan van 25 000, op
ƒ115 000,vooruitgegaan. Spreker heeft daar absoluut
geen bezwaar tegen, als het maar niet gaat van de gelden
der gemeente.
De heer J. M. INGENHOUSZ zegt, dat de heer Van
Keppel eene verkeerde berekening maakt van de annuiteits-
aflossing. Daar is geen voordeel voor de vereeniging aan
verbonden, want ze mag geen winst maken. Dat is ver
boden. Het overschot mag alleen voor verderen bouw
aangewend worden.
De voorzitter kan den heer Van Keppel de ver
zekering geven, dat er nog eenige aandeelen te verkrijgen
zijn, hetgeen wel niet het geval zou wezen, wanneer het
zoo'n uitstekende geldbelegging was, als genoemde heer
wil doen voorkomen. Blijkbaar heeft de heer Van Keppel
ook hier het koninklijk besluit van 1902 over het hoofd
gezien. Dit besluit bepaalt o.a., dat, als er winst zou ge
maakt worden, alsdan nieuwe woningen moeten worden
bijgebouwd.