17 April 1909.
Tegenwoordig de heeren mr. W. 1NGENHOUSZ, A. A.
A. MEEUWESEN, F. A. M. J. SMITS, F. J. M. HEIJ-
LAERTS, A. F. SMITS, A. C. BOM, P. A. F. DE BONT,
J. A. IT. VAN DEN BRINK, mr. P. M. J. E. BLOEMARTS,
A. P. SCHELTUS, W. G. II. ROMBOUTS, W. J. SLECHT-
RIEM, L. J. STAAL, J. R. baron VAN KEPPEL, H. A.
SASSEN, J. LIJDSMAN, J. M. ÏNGENHOUSZ, jhr. mr. A.
REIGERSMAN en J. J. L. TEYCHINÉ.
Afwezig de heeren A. J. A. VERSCIIRAAGE en J.A.J.
W. VAN HAL.
Voorzitter de heer mr. E. P.VAN LANSCHOT, burgemeester.
De voorzitter opent de vergadering en zegt, dat
de notulen van het verhandelde in de vergadering van
13 Maart 1909, overeenkomstig het bepaalde bij art. 8
van het reglement van orde voor den gemeenteraad, ter
inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien
in afdruk zijn toegezonden en vraagt, of iemand der leden
alsnog voorlezing daarvan verlangt of eenige bemerkingen
daartegen in het midden heeft te brengen.
De heer VAN DEN BRINK geeft in overweging om op
bladzijde 61, ll'le regel van onder, het woordje „doet" te
doen vervangen door „zou kunnen doen"; op bladzijde 67,
4'le regel van onder, in plaats van „gemeente-inrichtingen"
„gemeente-bedrijven" en op bladzijde 83, 2Je regel van
boven, in plaats van „stipendium" te lezen „eleemosyna".