u
17 April 1909. 133
In datzelfde artikel wordt ook nog gewezen op de ver
hooging van het lev pc.i en de zee., lijke verheffing van
den werkman, waarop bij de totstandkoming der wet ge
rekend was.
In het prae-advies wordt verder als motief tegen het
voorstel aangehaald, dat er alle kans bestaat, dat de aan
nemers met hun werkvolk arbeidscontracten hebben, waarbij
de betrokken wetsbepalingen zijn uitgeschakeld en de aan
nemers dus zouden genoodzaakt worden nieuwe contracten
met hun werklieden te sluiten.
Spreker ziet die noodzakelijkheid niet in. Waar de ver
plichting uitsluitend geldt voor gemeentewerk, daar vervalt
vanzelf de verplichting voor den aannemer, om de aange
haalde wetsbepalingen ook van toepassing te doen zijn op
zijne overige werkzaamheden. De gemeente heeft toch
evenzeer bepalingen vastgesteld omtrent minimum-loon en
maximum-arbeidsduur. Dit werkt ook niet belemmerend
bij het sluiten van arbeidsovereenkomsten.
Spreker meent hierdoor genoegzaam te hebben aange
toond, dat het sluiten van nieuwe contracten voor de
werkgevers, die de betrokken wetsbepalingen hebben uitge
schakeld, volstrekt onnoodig is. Alleen zouden zij er de
bepaling aan ^nootun toevoegen, dat de uitschakeling niet
geldt voor werkzaamheden ten dienste der gemeente ver
richt. Hetzelfde geldt ook voor de onder-aannemers.
Verder wordt in het prae-advies gezegd, dat de gemeente,
evenmin als ieder particulier, tegen eene algemeene stroo
ming kan inwerken.
Maar dan begrijpt de gemeente hare roeping niet als
model-werkgeefster, meent spreker. Een dagelijksch bestuur,
dat niet tegen eene verkeerde, strooming durft ingaan, heeft
geen begrip van zijne hoogere roeping.
Eindelijk worden nog even aangehaald de financieele
gevolgen van het voorstel.
Als het voor den arbeider geldt, dan worden de finan
cieele bezwaren gewoonlijk berghoog opgestapeld, maar