17 April 1909. 136
dat de algemeene uitschakeling van de betrokken wetsar
tikelen voor de werklieden eene buitengewone teleurstelling
is. Spreker betwist, dat de gemeente niet dwingend zou
mogen optreden, omdat de wetgever die bepalingen niet
imperatief heeft willen voorschrijven.
Door den voorzitter is erop gewezen, dat vooral bij
kleinere werken de voorschriften illusoir gemaakt kunnen
worden. Maar er zal dan toch altijd nog wel eenig voordeel
voor den werkman overblijven, meent spreker. Maakt men
absoluut geen bepalingen, dan is alle kans op recht verloren.
Wat de kwestie te Dordrecht aangaat, daar hebben bur
gemeester en wethouders zich geplaatst op een verkeerd
standpunt. Men heeft zich daar ten onrechte beroepen op
artikel 150 der gemeentewet.
Het voorstel van den heer VAN DEN BRINK wordt
niet ondersteund en kan alzoo geen punt van behandeling
uitmaken.
Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten
overeenkomstig het prae-advies van burgemeester
en wethouders.
22. Prae-advies van burgemeester en wethouders op
het voorstel van den heer J. A. H. van den Brink tot
vaststelling eener verordening op het behoud van loon bij
ziekte van werklieden in dienst der gemeente, luidende
als volgt
„Hierbij doen wij U weder toekomen het in uwe jongste
„vergadering om prae-advies in onze handen gestelde voor
stel tot vaststelling eener verordening op het behoud van
„loon bij ziekte van werklieden in dienst der gemeente.
„Naar aanleiding daarvan wenschen wij allereerst in
„herinnering te brengen, dat sinds geruimen tijd aan werk
lieden in vasten dienst der gemeente, indien deze door
„ziekte zijn verhinderd hunne werkzaamheden te verrichten,
„wordt uitgekeerd 50 °/0 van het loon gedurende onbe-
„paalden tijd.