47 April 1909. /sC 141 De heer VAN DEN BRINK antwoordt hierop, dat de arbeiders die vakvereenigingen noodig hebben, omdat zij hunne pleitbezorgers zijn. I aaraan hebben zij reeds menige verbetering van positie te danken. Spreker wijst er verder op, hoe in Holland de loonen hooger zijn dan hier, als een gevolg van de kracht, welke van de vakvereenigingen uitgaat. Daartoe is ook noodig, dat wekelijks eene kleine bijdrage afgezonderd wordt. Het voorstel van den heer VAN DEN BRINK wordt niet ondersteund, en kan alzoo geen punt van behandeling uit maken. Zonder verdere bedenking wordt alsnu besloten overeenkomstig het prae-advies van burgemeester en wethouders. 23. Prae-advies van burgemeester en wethouders op het voorstel van den heer J. A. H. van den Brink tot regeling van den toegang voor gemeenteraadsleden tot de inrichtingen der gemeente, luidende als volgt „Naar aanleiding van het bij uw besluit van 13 Maart j.l. „om prae-advies in onze handen gesteld voorstel van uw „medelid den heer J. A. H. van den Brink hebben wij de „eer U mede te deelen, dat wij volkomen billijken het ver hangen van ieder raadslid om zich van bepaalde feiten of „omstandigheden met betrekking tot inrichtingen of eigen dommen der gemeente op de hoogte te stellen, maar wij „voegen er aanstonds bij, dat het voorstel door zijne al gemeenheid alleen reeds onaannemelijk is. Immers, van „de gemeentelijke inrichtingen, welke voor de leden zouden „moeten openstaan, zijn, op grond van de daarvoor geldende „wettelijke bepalingen, al dadelijk uitgesloten de scholen „van lager, middelbaar en hooger onderwijs. Voorts is „het toezicht op instellingen van weldadigheid en banken „van leening bij artikel 179t der gemeentewet uitdrukkelijk „aan burgemeester en wethouders opgedragen, terwijl de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 141