17 April 1909. De heer REIGERSMAN, herinnerende aan hetgeen zooeven door den heer Bloemarts is gezegd, wijst erop, dat de huishoudschool zich in eene groote populariteit mag ver heugen. De toestand der localiteit is van dien aard, dat zij niet meer aan de behoeften voldoet. Zij is te beknopt. Er is noodig een grooter lokaal. Zooals ook uit de stukken blijkt, is het onderwijs niet alleen voor de welgestelden, maar vooral ook voor den minderen man. Voor eene behoorlijke uitbreiding der inrichting rekent de commissie noodig te hebben 60 )0, per jaar, waar van f '2000,door verschillende bijdragen kan worden gevonden. Blijft dus over een tekort van f 4000, Als vasten stelregel kan worden aangenomen, dat, hetgeen de gemeente doet, door de provincie wordt gevolgd en dat het rijk zooveel geeft als de provincie en gemeente samen geven. Met eene bijdrage van f 300,is dus de commissie niet geholpen. Het is dan beter heelemaal niets te geven. Als men nagaat, wat er allerwegen gedaan wordt voor eene behoorlijke vakopleiding voor jongens, dan mag toch zeker wel eens gedacht worden aan de vakopleiding van meisjes, voor wie niets gedaan wordt, en waarbij de ge- heele maatschappij gebaat is. Spreker stelt derhalve voor, voor dit goede doel eene subsidie te verleenen van f 1000 Dan is de zaak gered en Breda zal zich kunnen beroemen op de eenige huishoudschool in Noord-Brabant. De heer VAN KEPPEL juicht het denkbeeld ten zeerste toe, omdat daardoor de vrouw van den werkman in de gelegenheid wordt gesteld te leeren koken en huishouden. Gaarne wil spreker dan ook medewerken tot het verleenen eener subsidie. Plet heeft echter sprekers aandacht getrokken, dat het schoolgeld, hetwelk gevorderd wordt van de betalende klassen, slechts 4 cent per uur bedraagt. Dat is veel te gering en niet in overeenstemming met de opvatting der zaak.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 151