18 U 30 Januari 1909.
het middelbaar onderwijs gerangschikt, doch in werkelijk
heid behooren ze daar niet onder.
De bedoeling, om de benoeming van hulpleeraren aan
burgemeester en wethouders over te laten, is de volgende.
Het getal hulpleeraren is afhankelijk van het aantal leer
lingen, dat zich jaarlijks aanmeldt. Omstreeks half September
worden nieuwe leerlingen aangenomen, terwijl de lessen
reeds begin October aanvangen. Wanneer nu telkens eerst
de inspecteur, daarna de commissie en burgemeester en
wethouders moeten worden gehoord en eindelijk de ge
meenteraad nog zou moeten beslissen, dan zou dat stagnatie
veroorzaken in den goeden gang van het onderwijs. Van
daar, dat burgemeester en wethouders gemeend hebben,
de benoeming van de hulpleeraren aan zich te moeten
houden.
Wat betreft de bepaling omtrent geheel of gedeeltelijk
verlies van jaarwedde bij schorsing, deze komt eveneens
voor in de wet op het middelbaar onderwijs.
Het eerste en het tweede amendement van den heer
VAN DEN BRINK worden niet ondersteund en kunnen alzoo
geen onderwerp van beraadslaging uitmaken.
Wat betreft het derde amendement, om in de verorde
ning in te lasschen, dat van schorsing tevens mededeeling
zal worden gedaan aan den gemeenteraad, daartegen
zegt de voorzitter bestaat geen bezwaar.
Met inachtneming van deze wijziging wordt artikel 3
hierop goedgekeurd.
Bij art. 4 stelt de heer VAN DEN BRINK voor, om in
plaats van de woorden „kan worden verhoogd" te lezen
„wordt verhoogd", en zulks ter voorkoming van willekeur.
De voorzitter meent zich hiertegen ten sterkste te
moeten verzetten. Die bepaling houdt verband met art. 0,
volgens hetwelk geene verhooging wordt toegekend dan
bij gebleken geschiktheid en "plichtsbetrachting.