30 Januari 19Ö9.
19
De heer YAN DEN BRINK zegt, dat het hem alleen te
doen is om eenigen willekeur, die zou kunnen bestaan,
weg te nemen.
Het amendement van den heer VAN DEN BRINK wordt
niet ondersteund, waarna art. 4 onveranderd wordt goed
gekeurd.
De heer VAN DEN BRINK stelt voor, om den aanhef
van art. 5 te lezen„Bezit of verkrijgt" en dan in plaats
van „kan de jaarwedde enz. worden verhoogd", „wordt
de jaarwedde enz. verhoogd."
De voorzitter antwoordt hierop, dat wat het eerste
gedeelte van het voorstel betreft, de tegenwoordige lezing
hetzelfde effect zal hebben. Tegen het tweede gedeelte
van het voorstel bestaat bezwaar.
De heer mr. W. INGENHOUSZ, ofschoon gaarne de
toekenning van verhooging aan burgemeester en wethouders
overlatende, vraagt, of het niet rationneel zou zijn, deze door
den raad te doen geschieden, wijl die ook de wedden regelt.
De voorzitter acht zulks niet noodig, daar ook de
commissie van toezicht van advies moet dienen.
De amendementen van den heer VAN DEN BRINK
worden niet ondersteund, waarna art. 5 onveranderd wordt
goedgekeurd.
De artikelen 6, 7 en 8 worden zonder bedenking goed
gekeurd, waarna de geheele verordening zonder hoofdelijke
stemming wordt aangenomen.
1G. Ontwerp-adres aan Hare Majesteit de Koningin, ter
bekoming van vrijstelling van de verplichting tot het op
richten en instandhouden eener burgerdagschool, luidende
als volgt
„Geeft eerbiedig te kennen de raad der gemeente Breda,
„dat bij koninklijk besluit van 4 Augustus 190G, n°. 52,