4 Juni 1909. 221 Als de thans voorgestelde regeling wordt aangenomen, dan zal het later moeielijk gaan. om daarin verandering te brengen. Daarom wil spreker aan burgemeester en wet houders in overweging geven het voorstel aan te houden. De heer J. M. INGENHOUSZ kan zich niet vereenigen met de beide vorige sprekers. Spreker is zelf 14 jaar opperbrandmeester geweest en acht zich dus wel bevoegd over deze zaak een oordeel uit te spreken. En nu komt het hem weinig consequent en hoogst onpractisch voor, om te klagen over overvloed van personeel en van den anderen kant dat personeel nog met een nieuw korps te willen uitbreiden. Er is maar ééne verdeeling, die practisch kan zijn. In eiken kring is een dubbel stel spuiten benevens twee slangenwagens. Voor elke machine is een brand meester noodig. Het korps inkrimpen is dus vrijwel ondenkbaar. Bij brand staan de brandmeesters te kijken, maar er moet ook gebluscht worden, terwijl blusschen en contró- leeren kan samengaan. Spreker gelooft dan ook, dat de thans voorgestelde regeling de eenige oplossing is, om de zaak in het reine te brengen. De taak van iederen brandmeester moet verder geregeld worden bij instructie of huishoudelijk reglement, waarvan de vaststelling tot de competentie van burgemee ster en wethouders behoort. De heer DE BONT zegt, dat de heer IngenHousz ten onrechte de woorden van den heer Van Keppel aan hem toeschrijft. Spreker is het er mede eens, dat elke spuit een brandmeester noodig heeft. Maar de brandmeesters zullen dan naar den brand gaan kijken en niet bij de spuit blijven. Men onttrekt daardoor aan het personeel een groot toezicht. Spreker kan zich derhalve niet vereenigen met de ontwerp-verordening. De heer mr. W. INGENHOUSZ zegt, dat hij vroeger, toen hij nog geen raadslid was, ook brandmeester is ge-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 221