4 Juni 1Ü09.
weest. Ieder brandmeester ging toen met zijne spuit staan
op de plaats, welke hem werd aangewezen. Of men nu
die menschcn brandmeester noemt, dan wel onderbrand
meester, dit kan geen bezwaar opleveren, mits zij hunne
taak verrichten onder leiding van den opperbrandmeester,
aan wien zij allen moeten gehoorzamen.
De heer Fr. SMITS meent, dat de voorgestelde regeling
hierop neerkomt, dat de tegenwoordige brandmeesters op
zij gezet en de onderbrandmeesters in rang aan hen gelijk
worden. Het oppertoezicht zou dan in handen van één
persoon blijven. Het komt spreker voor, dat deze regeling
goed aanneembaar is. De onderbrandmeesters blijven waar
ze zijn en allen zullen gelijkelijk medewerken.
De heer VAN KEPPEL heeft niet beweerd, dat er te
veel personeel zou zijn, maar het eenige bezwaar is, dat
niet is aangewezen, welk deel van het korps dienst moet
doen om toezicht uit te oefenen op personeel en materieel
en welk deel voor andere werkzaamheden.
De heer MEEUVESEN zegt, dat hem de verhouding
tusschen den werkkring van de brandmeesters en onder
brandmeesters niet bekend is, wijl hij nooit brandmeester
is geweest. Alleen is hem bekend, dat vroeger ook de
schutterij medewerkte. Waar echter thans een voorstel
ter tafel is van het bestaand college, uitgewerkt door
burgemeester en wethouders, kan spreker zich daarmede
wel vereenigen.
De heer SASSEN vraagt naar den oorsprong dezer
verordening. Is dat voorstel afkomstig van het bestaande
college of is men te rade gegaan bij anderen? Verder
vraagt spreker, of het wel raadzaam is om f 150,ter
beschikking te stellen van het brandweercollege.
De voorzitter antwoordt hierop, dat al eenigen tijd
geleden door den opperbrandmeester ontslag is aangevraagd.