4 Juni 1909. 237 „sluit herzien werd en beter in overeenstemming werd „gebracht met het eigenaardige standpunt, waarin de winst cijfers van weleer het actief der bank geplaatst hebben. „Eindelijk veroorloven wij ons nog de volgende opmer king, waartoe de verstrekte bescheiden aanleiding geven, „namelijk „5'. Wanneer de gemeente voor dit bedrijf de benoo- „digde kapitalen renteloos kan voorschieten, waarom spaart „zich dan de bank van leening niet de 150,die zij „ieder jaar als rente over de waarborgsommen moet uit- „keeren? Van een economisch standpunt beschouwd, ware „het. in ieder geval voordeeliger, dat die waarborgen ver strekt werden in effecten, waarvan de coupons ten bate „der borgstellers vervielen. „Wij veroorloven ons ten slotte te wijzen, in verband „met het beschikken over de gestorte waarborgsommen „als bedrijfskapitaal voor de bank, op hetgeen dienaan gaande in de raadszitting van 23 April 1887 besloten „werd ten opzichte van de borgstelling van den directeur. „De commissie, belast met het onderzoek van de rekening „en verantwoording van de bank van leening over 1908, „was algemeen van gevoelen, dat ook deze omstandigheid, „waartegen zoovele principieele bezwaren in te brengen „zijn, niet mag bestendigd worden en deed ons besluiten „tot burgemeester en wethouders (den raad) het verzoek te „richten, dat, mocht voorzien kunnen worden, dat de nieuwe „wet op de banken van leening, die van rijkswege in voor bereiding is, niet binnen afzienbaren tijd wijziging van „het bestaande reglement zal eischen, om alsdan niet te „dralen met het invoeren van eene nieuwe practische, dege lijke boekhouding, waarbij met bovengenoemde opmer kingen, voor zoover zij gedeeld worden en eene meer derheid zullen verkrijgen, rekening zal gehouden worden „en die vooral de financieele verhouding tusschen de ge- „meente en dit bedrijf beter en afdoende regelt. „(gel.) Franz Smits, rapporteur."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 237