258 10 Juli 1909. „inrichting van een speelterrein alhier, hetwelk om prae- advies in onze handen werd gesteld. „Wij betwijfelen allerminst het nut van geschikt speel terrein en van de lichamelijke ontwikkeling der jeugd, „maar vreezen zeer, dat adressant vooral ten aanzien van „de on- en minvermogende jeugd van het door hem be- „oogde doel zoo goed als niets zal bereiken, omdat wij „het eene onmogelijkheid achten die jeugd uit alle deelen „der stad op het door hem ingerichte speelterrein in clubs „te verzamelen. liet algemeen belang zal door deze onder- neming niet worden gebaat en waar zij bovendien is eene „particuliere zaak met het doel om winst te behalen, ach ten wij het verleenen eener bijdrage uit de gemeentekas „niet gerechtvaardigd. „Op dezen grond doen wij U het voorstel om afwijzend „op adressants verzoek te beschikken." De voorzitter stelt deze zaak aan de orde. De heer VAN DEN BRINK wijst erop, dat uit het adres van de hoofden van scholen, hetwelk dient tot ondersteu ning van het verzoek, blijkt, dat deze doordrongen zijn van de noodzakelijkheid om een speelterrein op te richten. Maar er blijkt ook uit, dat zij nog niet het besef hebben, dat het tot de taak der gemeente behoort, om eene der gelijke inrichting tot stand te brengen. Er kon dan op vaste uren onderricht gegeven worden. Hadden de hoofden van scholen de zaak goed overwo gen, dan zouden zij hunne handteekening niet geplaatst hebben onder dit adhaesie-adres. Volgens een schrijven van den heer Siegiiund aan de raadsleden, bestaat ook het voornemen bij de gemeente Ooslerhout om wekelijks een 90-tal leerlingen naar zijn terrein te zenden. Doch dit is nog slechts een voornemen, zoodat cenige zekerheid daaromtrent niet bestaat. Zeer terecht hebben burgemeester en wethouders in hun prae-advies te kennen gegeven, dat het algemeen be lang door deze onderneming niet zal worden gebaat en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 258