26
30 Januari 1909.
Het voorstel van den heer VAN KEPPEL wordt niet
voldoende ondersteund, waarna art. 3 onveranderd wordt
goedgekeurd.
Bij art. 4 oppert de heer VAN KEPPEL dezelfde bezwaren
als ten aanzien van het vorig artikel. Deze verordening
is niet te vergelijken met de boterwet, wijl deze voor het
heele rijk geldt.
De voorzitter wijst hierbij op den invoer uit het
buitenland.
Art. 4 wordt hierop goedgekeurd.
De artikelen 5, 6 en 7 worden achtereenvolgens zonder
bedenking goedgekeurd.
Bij art. 8 vraagt de heer SASSEN, of er geen beroep
mogelijk is tegen de afkeuring van voedingsmiddelen.
De voorzitter antwoordt hierop ontkennend. Het
opnemen van dergelijke bepaling in eene strafverordening
is niet wel mogelijk.
De heer VAN KEPPEL acht beroep wel gewenscht.
Bederf is over 't algemeen wel te constateeren, doch
voedingsmiddelen kunnen ook al ondeugdelijk worden ver
klaard, als ze vermengd zijn met schadelijke bestanddeelen.
Spreker vindt het arbitrair, dat alle burgers zich maar
klakkeloos moeten onderwerpen aan eene uitspraak van
het keuringsbureau te Rotterdam. Als de uitspraak nog
geschiedde door een vanwege de gemeente aangesteld
ambtenaar, dan zou dat de zaak nog eenigszins veranderen.
De voorzitter zegt, dat iedereen, die zich benadeeld
acht, de gemeente voor schadevergoeding kan aanspreken.
Een anderen weg voor beroep kent spreker niet. Intus-
schen ligt het in de bedoeling, om een der scheikundigen
te Rotterdam aan te stellen als beëedigd gemeente-ambtenaar.