284 7 Augustus 1909. ontzeggen, doch, wanneer ieder lid van dat recht een zoo ruim gebruik maakte, als de heer Van den Brink, dan zouden er niet minder dan 320 voorstellen van de raads leden te behandelen zijn. Dat zou eene enorme verwarring geven en het werk van burgemeester en wethouders ten zeerste belemmeren. Die zouden dan niet meer het gere gelde werk kunnen doen. Daarom geeft spreker in over weging het voorstel te zenden aan burgemeester en wet houders ter afdoening, bij gelegenheid, dat aanverwante zaken aan de orde komen. De heer VAN DEN BRINK zegt, dat de oorzaak, waarom door hem een zoo ruim gebruik gemaakt wordt van het recht van initiatief, hierin is gelegen, wijl hij behoort tot eene jonge levenslustige partij. Hij vertegenwoordigt de partij van de toekomst en als zoodanig wil hij dan ook de hulde voor zijne activiteit op die partij zien overgebracht. Spreker wil erin berusten, dat zijne voorstellen naar bur gemeester en wethouders gaan, waar ze dan tegelegener- tijd ter harte genomen kunnen worden. De voorzitter zegt, dat initiatief goed is, maar dat misbruik van initiatief niet kan worden toegelaten. Het groote bezwaar daartegen is, dat het de werkwijze van burgemeester en wethouders in de war brengt en stagnatie veroorzaakt in den gercgcldcn loop der werkzaamheden. De heer VAN DEN BRINK meent, dat het woord mis bruik van initiatief den voorzitter ontsnapt is, wijl het aan merkelijk verschilt met ruim gebruik maken daarvan. Die uitdrukking zal dan ook wel niet zoo kwaad bedoeld zijn. De voorzitter erkent, dat hij hiermede volstrekt geene kwade bedoeling heeft gehad. Spreker meent echter nogmaals erop te moeten wijzen, dat, wanneer alle leden een zoo ruim gebruik maken van het recht van initiatief als de heer Van den Brink, de raad alsdan binnen het jaar 320 verschillende voorstellen zou hebben gehad. Spre-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 284