7 Augustus 1909. 293 binnenlandsche zaken met betrekking tot de ter goedkeu ring ingezonden verordening op de heffing eener honden belasting. Bij dit schrijven is gevoegd het volgend prae-advies van burgemeester en wethouders „Naar aanleiding van het hierbij gevoegd schrijven van „heeren gedeputeerde staten en van den minister van bin nenlandsche zaken hebben wij de eer U op te merken, „dat ons wil voorkomen „a. dat het behoud van de voorgestelde regeling tot „geene moeielijkheden aanleiding behoeft te geven „b. dat nadere voorziening op het door den minister „aangeduide punt niet gewenscht voorkomt, omdat „de controle op de naleving der verordening daar door zeer ernstig zou worden bemoeielijkt en aan „het doel, dat met het heffen eener hondenbelasting „mede wordt beoogd, namelijk beperking van het „getal op straat losloopende honden, niet bevorder- „lijk zou zijn „c. dat het uitreiken van een kcnteeken voor honden, „welke krachtens art. 4 der heffingsverordening van „belasting zijn vrijgesteld, geen voldoend practisch „resultaat kan hebben. „Een en ander om de navolgende redenen „1. Alle houders van honden, welke vallen onder een der „categorieën van art. 4 der heffingsverordening, kunnen toe passing van art. 8 der invorderingsverordening voorkomen „door te zorgen, dat hunne honden niet op den openbaren „weg worden aangetroffen. „2. Kooplieden in honden zijn of althans moeten zijn „in het bezit van een voldoend getal der vereischte ken- teekens om hunne honden op den openbaren weg te laten. „3. De honden van politie-ambtenaren, gebezigd bij de „uitoefening van hun dienst zijn nimmer zonder toezicht „op den openbaren weg en bovendien bekend aan alle „politie-ambtenaren, welke hebben toe te zien op de na leving der betrekkelijke verordening.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 293