7 September 1909.
321
artikelen 14 en 18 der bouwverordening behoort te worden
toegestaan. Immers, het betreft hier de bebouwing van
een groot perceel, gelegen achter een huizenrij, met eene
enkele woning, en waardoor dan tevens belet wordt, dat
op dit perceel eene kolonie van werkmanswoningen wordt
gesticht. Nu zal er enkel gevestigd worden eene stal
houderij, niet schadelijk voor de volksgezondheid.
Uit het prae-advies blijkt ook, dat de bezwaren in
hoofdzaak gelden de veiligheid van de openbare straat.
Dit is echter eene zaak van politietoezicht, niet van bouw
toezicht.
De toegang tot het achterliggend terrein is niet, zooals
de bouwverordening eischt, 3 M., doch slechts 2,75 M.
Waar men hier echter te doen heeft met een bestaanden
weg, vindt spreker er geen bezwaar in, om over dit ge
ring verschil heen te stappen. Het gaat toch niet aan,
om een dergelijk open terrein op die wijze inproductief
te maken. Spreker betreurt derhalve het afwijzend prae-
advies van burgemeester en wethouders.
De heer HEIJLAERTS meent, dat de heer Van Keppel
de zaak wel wat al te rooskleurig heeft voorgesteld. Het
politietoezicht kan daar niet ieder oogenblik van den dag
worden uitgeoefend.
De vroegere stalhouderij van Kessels heeft daar inder
tijd heel wat verwarring teweeg gebracht en nu zou de
toestand nog veel erger worden. Er heerscht daar de
grootst mogelijke drukte van trams, auto's, wagens en
dergelijke. Dat geeft meermalen opeenhooping en strem
ming van het verkeer. Er is geen buurt in Bredawelke
zoo bevolkt is met kinderen als de Haagdijk.
Bovendien vindt men daar in de onmiddellijke nabijheid
het gasthuis, waarvan het voorgedeelte is bewoond door
zieken en ouden van dagen. Door het aanhoudend geraas
van al die wagens zullen de bewoners van dat gesticht
heel wat last en schade ondervinden. En zoo zijn er nog
tal van andere bezwaren.