338 9 September 1909. De heer MEEUWESEN zegt, dat dit gewichtig onder werp, waaraan ten grondslag ligt de door spreker indertijd uitgegeven brochure en zijn voorstel tot benoeming van een accountant bij gelegenheid der behandeling van de begrooting voor het dienstjaar 1908, thans zijn einde nadert. Spreker kan niet anders getuigen, dan dat de heer Sparrius zich zeer loffelijk van zijne opdracht heeft ge kweten. Ofschoon het theoretisch gedeelte van het rapport voor leeken niet in zijn geheel te volgen is, meent spreker er toch op te moeten wijzen, dat de heer Sparrius een duidelijk beeld heeft gegeven van den bestaanden toestand, waarbij hij komt tot deze gevolgtrekkingen „dat de administratie met de noodige zorg wordt bij gehouden en een gunstigen indruk op mij heeft gemaakt „dat niettemin het overzicht der bedrijfsresultaten ten „eenenmale onvoldoende is „dat dit laatste moet worden geweten aan het feit, „dat de kapitalisaties (geldlceningen, enz.) alleen in dc „gemeente-rekening tot verantwoording komen en stelsel- matig buiten de boekhouding van de gasfabriek worden „gehouden, waardoor het onmogelijk is de waardever meerderingen en verminderingen op de balans tot uit drukking te brengen -„dat ten overvloede een behoorlijk overzicht over de „bedrijfsresultaten wordt onmogelijk gemaakt, doordat „van aflossingen in de boekhouding geen nota kan worden „genomen in verband met het feit, dat geldleeningen buiten „boeking worden gehouden „dat tot dit laatste medegewerkt wordt door het feit, „dat gcene behoorlijke verrekening plaats heeft van aan „de gemeente gedane leveringen of gepresteerde diensten". De heer Sparrius omschrijft verder de muntgasboek- houding en komt daarbij tot de volgende conclusion „dat eene afzonderlijke boekhouding voortvloeide uit „het afwijkend standpunt, ingenomen bij de bepaling der „bedrijfsresultatenen „dat, zoo men in het vervolg ook voor het hoofdbedrijf

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 338