9 September 1909.
351
De heer MEEUWESF.N is het niet eens met den heer
Van Keppel. Spreker ziet in de voorgestelde wijzigingen
geen obstructie, maar wel eene poging, om in de voor
waarden de zekerheid neer te leggen, dat de concessiona
rissen aan hunne verplichtingen zullen voldoen. Het valt
niet te ontkennen, dat in 1907, toen alle raadsleden tegen
het prae-advies van burgemeester en wethouders stemden,
deze laatsten toch het juiste standpunt hadden ingenomen.
Het was toen zeer juist van dat college gezien, dat de
Concessie niet moest worden verleend, ten einde de handen
vrij te hebben in 1913, als de bestaande concessiën ten
einde loopen.
Intusschen is de concessie verleend, doch eene verplich
ting tot levering van licht en kracht aan particulieren is
daaraan niet verbonden. Dit betreurt spreker. Voor Breda
is noodig een eigen licht- en krachtstation. Electrische
drijfkracht is vooral voor den klein-industrieel van zeer
veel belang.
Spreker had dan ook gewild, dat aan de concessiona
rissen de verplichting was opgelegd, om hierin te voorzien.
Nu dit niet geschied is, zijn de concessie-voorwaarden
reeds hierom voor spreker onaannemelijk.
Een tweede bezwaar is, dat de concessionarissen een
sprong in het duister doen. Zij hebben de concessie ver
kregen en zullen nu trachten eene maatschappij te vormen.
Volgens aitikel 42 der voorwaarden zijn de concessiona
rissen bevoegd deze concessie over te dragen aan eene
op te richten maatschappij. Men weet echter niet, wat dat
voor eene maatschappij zijn zal en of die werkelijk kapi
taalkrachtig genoeg is, om behoorlijk aan hare verplich
tingen te kunnen voldoen. In de door hem ingediende
nota heeft spreker reeds becijferd, dat, al zouden de in
komsten verdubbelen, dit nog niet tot eenige winst voor
de aandeelhouders zou kunnen leiden. Als het bedrijfs
kapitaal dan niet krachtig genoeg is, zal de gemeente
genoodzaakt zijn, het bedrijf te moeten naasten. Het is
daarom zeer juist van burgemeester en wethouders gezien,