6 November 1909. 399 De voorzitter gevoelt zich verplicht allereerst een woord van ernstig protest te moeten doen hooren tegen de zienswijze van de heeren Sassen en Van Keppel, alsof de raad op onwaardige wijze zou zijn opgetreden. Het gaat niet aan, om te zeggen, dat de raad zijne waardig heid vergeet, wanneer men zich niet met de meerderheid kan vereenigen. Het betreft hier een besluit, dat met 15 tegen 3 stemmen genomen is, en nu komt het niet te pas, te beweren, dat de raad geen fatsoen kent. Het beste bewijs van het tegendeel is gelegen in het feit, dat de concessionarissen reeds eenige wijzigingen hebben toegegeven. Het dagelijksch bestuur is in deze geheel eenstemmig. Aan spreker zou het dus niet verwon deren, dat de concessionarissen, als de raad voet bij stuk houdt, zullen eindigen met de op 9 September j.l. vastge stelde voorwaarden aan te nemen. Het voorstel van den heer MEEUWESEN wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen met 17 tegen 2 stemmen. Vóór stemden de heeren Bloemarts, De Bont, Van den Brink, Slechtriem, Staal, Lijdsman, mr. W. IngenHousz, Scheltus, Rombouts, Reigersman, Teychiné, Meeuwesen, Fr. Smits, FIeijlaerts, A. F. Smits, Bom en J. M. IngenHousz. Tegen waren de heeren Van Keppel en Sassen. 6. Schrijven van burgemeester en wethouders, daarbij ter vaststelling aanbiedende een suppletoir kohier n°. 10 van aanwezige beerputten in den openbaren gemeentegrond, opgemaakt krachtens artikel 2 sub D der verordening op de heffing van een recht voor het gebruik van den open baren gemeentegrond, vastgesteld bij raadsbesluit van 15 November 1902, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 30 December 1902, n°. 61.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 399