418 6 November 1909. De heer VAN DEN BRINK voelt veel voor eene ver hooging der jaarwedde van de wethouders, te meer, wijl hier nog geene pensionneering voor wethouders is inge voerd. De wethouders geven het grootste gedeelte van hunne werkkracht aan de gemeente. De tegenwoordige wethouders hebben nog andere inkomsten dan die, welke uit deze betrekking voortvloeien, maar het zou ook anders kunnen zijn. Spreker wil niet aandringen op pensioen, doch wenscht de jaarwedde met f 1300,verhoogd te zien. De heer MEEUWESEN zegt, dat dit voorstel in de be trokken afdeeling in bespreking is gekomen in verband met eene verdeeling van werkzaamheden. Eene verhooging werd wel billijk geacht in vergelijking met andere gemeen ten van gelijken omvang. Waar echter burgemeester en wethouders geen verhooging wenschen, kan van dit punt worden afgestapt en daarop nader worden teruggekomen, als er eene verdeeling van werkzaamheden plaats heeft. De heer VAN DEN BRINK meent, dat toch niet alle wethouders tegen de verhooging zijn. In de betrokken afdeeling, waarin alle. leden dc verhooging wenschten, had toch ook een wethouder zitting. De heer VAN KEPPEL dringt aan op eene verdeeling van werkzaamheden en herinnert daarbij aan de door den raad aangenomen motie, nu twee jaar geleden. Het is ter wille van de verantwoordelijkheid, dat verdeeling gewenscht is. Spreker twijfelt er niet aan, of die verdeeling zal vruch ten voor de gemeente opleveren. De voorzitter zegt, dat burgemeester en wethouders nog steeds handhaven het standpunt, door hen twee jaar geleden ingenomen. Ieder wethouder moet zich kunnen occupeeren met alle werkzaamheden. Ware dit niet het geval, dan zou het wel eens kunnen voorkomen, dat een wethouder te autoritair optrad. In Nijmegen bestaat ook geene verdeeling van werkzaamheden en denken burge meester en wethouders er precies over, zooals hier. In

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 418