30 Januari 1909. 41 Volgens het verslag van den bestuurdersbond hadden het vorig jaar zich 160 werkioozen opgegeven; thans 180. Dus meer dan het vorig jaar. Onder de vaklieden zijn ook werkioozen, die elke ondersteuning weigeren en zich dus niet opgeven. Spreker hoopt dan ook, dat de raad alsnog gunstig zal worden gestemd voor zijn voorstel en dit zal ondersteunen. De voorzitter neemt als vaststaande aan, dat het geen het comité doet, als bedeeling is te beschouwen. Breda telt verschillende vereenigingen, welke op dat gebied hare sporen reeds verdiend hebben, b.v. Vincentius en Armenzorg. Indien er werkelijk nood is, zijn deze vereeni gingen aangewezen, om allereerst op te treden. De cijfers, in het prae-advies genoemd, zijn door den heer Van den Brink aangevallen, doch spreker kan ver zekeren, dat die met de meeste zorg zijn samengesteld. Het is de rentmeester van het burgerlijk armbestuur, door wien het onderzoek is verricht en van wien gerust kan gezegd worden, dat hij op het gebied van armwezen zijne sporen reeds heeft verdiend. Op grond van deze cijfers vraagt spreker, of hier sprake is van een noodtoestand, zoodanig, dat de particuliere liefdadigheid het niet meer af kan en de gemeente dien tengevolge zou moeten ingrijpen. De particuliere liefdadigheid is nog niet uitgewerkt, zooals de heer Van den Brink beweert. Aan spreker zijn nog verschillende personen bekend, die gaarne tot ondersteuning bereid zijn, maar zij willen weten, of hetgeen zij geven, ook goed besteed wordt. Zij zijn niet overtuigd, dat het werkloozen-comité praktisch goed bedeelen kan. Als er iets gedaan moet worden, dan dient dat te geschieden vanwege de verschillende armbesturen, die meer vertrou wen verdienen. Spreker ontraadt dan ook ten zeerste de aanneming van het voorstel van den heer Van den Brink. De heer VAN DEN BRINK wijst erop, dat de lijst dateert van 19 December. Sinds dien is het aantal werkioozen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1909 | | pagina 41