4 December 1909.
465
De heer VAN DEN BRINK protesteert tegen de uit
drukking van den voorzitter, die op dergelijke wijze min
achtend spreekt over een paardenslachter en een wasch-
baas. Het is eene beleediging voor de Bredanaars door te
beweren, dat zij zoo weinig ontwikkeld zijn, dat zij niet
eens zouden weten, wie Ferrer is. Spreker acht het voorts
in strijd met de waardigheid van een voorzitter van den
raad, door zich op dusdanige wijze uit te laten over de
particuliere hoedanigheden van de onderteekenaars van
het adres, waar die alleen namens de vereeniging optreden.
De voorzitter aanvaardt dit protest niet. Spreker
heeft zich niet minachtend uitgelaten over het eerzaam
beroep van paardenslachter en waschbaas, maar hij kent
aan die menschen niet de macht en de capaciteit toe, om
met kennis van zaken te kunnen oordeelen over eene zoo
ingewikkelde kwestie als de zaak-Ferrer.
De heer VAN DEN BRINK zegt, dat een paardenslachter
soms meer weet dan een advocaat.
Dan moet hij trachten advocaat te worden, antwoordt de
voorzitter.
Het voorstel van burgemeester en wethouders, om het
onderwerpelijke adres voor kennisgeving aan te nemen,
wordt alsnu zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer VAN DEN BRINK verzoekt aanteekening in de
notulen, dat hij tegen dit voorstel is.
6. Adres van H. Vriens 'te Breda, daarbij ontheffing
verzoekende van art. 14 der bouwverordening, met betrek
king tot het bouwen van twee beneden- en twee boven
woningen op een perceel aan den Academiesingel, kadastraal
bekend sectie B, n\ 5807.
Bij dit adres is gevoegd het advies van de gezondheids
commissie, alsmede het volgend prae-advies van burge
meester en wethouders