470 4 December 1909.
te stellen, hoe het komt, dat door Klunne van de ver
ordening is afgeweken.
De voorzitter antwoordt hierop, dat bij burgemeester
en wethouders van de afwijking van Klunne niets bekend
is en dat die zaak onderzocht zal worden.
De heer SASSEN vindt het door burgemeester en wet
houders en den heer Rombouts ingenomen standpunt vol
komen juist. Alleen in bijzondere gevallen mag afwijking
worden toegestaan, wijl anders de verordening feitelijk
nooit zou kunnen worden toegepast en zoodoende eene
doode letter zou worden. Spreker hoopt intusschen, dat
een ernstig onderzoek zal worden ingesteld naar het geval-
Klunne.
De heer REIGERSMAN constateert, dat allen het erover
eens zijn, dat de bepaling der verordening, om l/4, gedeelte
van de diepte van het terrein onbebouwd te laten, is ge
steld met het oog op de hygiëne. Als nu de gezondheids
commissie uitmaakt, dat de belangen der hygiëne niet ge
schaad worden, dan kan er ook geen bezwaar bestaan,
het verzoek toe te staan. Spreker meent, dat de raad ver
standig zal doen, om telkens bij voorkomende gelegenheden
overeenkomstig het advies der gezondheids-commissie te
handelen. De verordening is niet gemaakt, om het den
menschen lastig te maken.
De heer VAN KEPPEL wijst erop, dat deze zaak in de
gezondheids-commissie breedvoerig is besproken en het
voorschrift van art. 14 nauwgezet is overwogen. Van daar,
dat geadviseerd is, de afwijking alleen toe te staan, zoolang
de grenzen van het terrein onveranderd blijven. Burge
meester en wethouders hebben het dus in hunne macht,
om de verordening toe te passen, zoodra in den toestand
verandering wordt gebracht.
Spreker betoogt verder, dat het te bebouwen terrein,
waarvoor ontheffing noodig is, slechts loopt over de helft