30 Januari 1909.
De voorzitter zegt, dat de vergadering heden avond
om acht uur wordt voortgezet.
De heer VAN DEN BRINK voortgaande, zet uiteen, dat
hij/ao oor hooft van de salarisvorhooging dor ondcrwijzern,
in verband met het door hem ingediend aiiiendemeiil, hei-
wolk, zij het ook ccnigszins gewijzigd, duui de Luininissie
van tooiiicht op het lager ondcrwij.3 ia overgenomen.
Spreker wenscht verder ten strengste op te komen tegen
de beschuldiging, als zou hij de oorzaak zijn van de plaats
gehad hebbende relletjes. Spreker staat er geheel buiten.
Aan den voorzitter van den metaalbevverkersbond heeft hij
gezegd, dat hij er tegen in moest gaan en dat de uitge-
slotenen niet moesten meeloopen. Daarna is het bekende
manifest van den metaalbewerkersbond verspreid.
Het spijt spreker, dat dergelijke verdachtmakingen hier
in het openbaar zijn geuit.
De heer MEEUWESEN ziet geen enkele reden om iets
terug te nemen van hetgeen door hem is gezegd. Op de
vergadering in het „Hof van Holland" zijn door spreker
notitiën gemaakt van de uitdrukkingen door den heer
Van df.n Brink daar gebezigd. Spreker handhaaft dus
hetgeen door hem hieromtrent is medegedeeld.
Ook wat het veroorzaken der relletjes betreft, handhaaft
spreker zijne opinie. Door hem is niet gezegd, dat de heer
Van den Brink de directe aanstoker is geweest van de
relletjes. Het is heel goed mogelijk, dat hij er niet bij
geweest is en dat hij zelfs de deelneming daaraan ontraden
heeft. Maar wel houdt spreker vol, dat de heer Van den
Brink indirect de oorzaak is geweest van die opstootjes.
Door op zoo'n vergadering van eenvoudige menschen het
gezag te ondermijnen, de raadsleden belachelijk te maken
en hen voor te stellen als onmenschen, wordt het volk
opgeruid en de kiem gelegd voor dergelijke opstootjes.
Spreker herhaalt dus, dat de heer Van den Brink de in-
tellectueele aanstichter van de relletjes is.