'2 April 1910.
openlijk voor hunne meening uit. Dat bedekken ervan
moge misschien voorkomen in vergaderingen, waar de heer
Van Hulten het woord voert, hier is dat niet zoo en ook
bij burgemeester en wethouders is dat niet het geval.
Ook het verwijt, dat burgemeester en wethouders, niet
tegenstaande hunne mededeeling, wel op de hoogte zouden
zijn met de verschillende drankbestrijdersvereenigingen, is
ongegrond. Zij kennen niet de statuten, noch het aantal
leden van elke vereeniging. Waar zou het bovendien heen
gaan, als elke drankbestrijdersvereeniging moest worden
gesubsidieerd De eene is christelijk, de andere half chris
telijk, een derde neutraal. Vandaag zou de eene om sub
sidie komen, morgen weer eene andere. Alleen het relatieve
matigheidsbegrip kan worden gesteund. Persoonlijk is
spreker niet voor geheelonthouding en, naar hij meent,
ook het dagelijksch bestuur. Dat neemt echter niet weg,
dat de verschillende drankbestrijdersvereenigingen toch
wel enkele punten kunnen vinden, waarin zij kunnen samen
gaan en als zoodanig steun verdienenechter niet ver
snipperend. Het bewijs is trouwens geleverd in de stukken
zelf, want na het eerste adres kwam er een nieuw van
eene andere vereeniging.
De heer VAN HULTEN herhaalt, dat er van samen
werking geen sprake kan zijn, wijl de Volksbond geweigerd
heeft. Als er andere vereenigingen zijn, die meenen achter
gesteld te worden, kunnen zij bezwaren inbrengen.
De voorzitter zegt, dat het niet op den weg ligt
der gemeente, om te onderzoeken, in hoever geene samen
werking kan verkregen worden. Ook te Rotterdam, waar
een gelijk verzoek bij den raad was ingekomen, is men
tot dezelfde conclusie gekomen.
De heer J. M. INGENHOUSZ zegt, dat de Volksbond niet
heeft willen medewerken, omdat deze vereeniging alleen
beoogt het tegengaan van misbruik van sterken drank, niet
de geheelonthouding.