29 April 1910.
Tegenwoordig de heeren mr. P. M. J. E. BLOEMARTS,
J. A. H. VAN DEN BRINK, L. J. STAAL, J. R. baron
VAN KEPPEL, J. LIJDSMAN, J. M. INGENHOUSZ, A. P.
SCHELTUS, W. G. H. ROMBOUTS, jhr. mr. A. REIGERS
MAN, J. J. L. TEYCHINÉ, A. A. A. MEEUWESEN, F. C.
J. VAN I-IULTEN, F. A. M. J. SMITS, F. J. M. HEIJ-
LAERTS, A. F. SMITS en A. C. BOM.
Afwezig de heeren W. SLECHTRIEM, mr. W. INGEN
HOUSZ, A. J. A. VERSCHRAAGE, H. A. SASSEN en P.
A. F. DE BONT.
De voorzitter, de vergadering geopend hebbende,
deelt mede, dat zijn ingekomen berichten van de heeren
mr. W. IngenHousz en Slechtriem, dat zij verhinderd zijn,
deze vergadering bij te wonen, eerstgenoemde wegens
uitstedigheid en laatstgenoemde wegens ongesteldheid.
De voorzitter zegt, dat de notulen van het ver
handelde in de vergadering van 2 April 4910, overeen
komstig het bepaalde bij artikel 8 van het reglement van
orde voor den gemeenteraad, ter inzage voor de leden
hebben gelegen en hun bovendien in afdruk zijn toegezon
den en vraagt, of iemand der leden alsnog voorlezing
daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen in het
midden heeft te brengen.
De heer VAN DEN BRINK wijst erop, dat op pagina 82,
in het door den heer Meeuwesen gesprokene, is vermeld,
dat in de jaren 48994901 in het ziekenhuis te Botterdam
28 maal schilders wegens loodvergiftiging in behandeling