29 April 1910.
„daar de tegenwoordige toestand veel ongerief veroorzaakt
„en wat het archief betreft, niet zonder gevaar is".
De voorzitter stelt dit punt aan de orde.
De heer SCHELTUS zegt, dat, zooals uit het voorstel
blijkt, de kleinste minderheid van het dagelijksch bestuur
niet met het voorstel is ingenomen. Spreker is die kleinste
minderheid en hij wenscht aan de vergadering de gronden
mede te deelen, waarom hij zich niet met het voorstel kan
vereenigen.
Bij de beoordeeling van het plan geldt allereerst de
vraag, of de verbouwing noodzakelijk is, en op de tweede
plaats, als zij noodzakelijk is, of andermaal eene dergelijke
belangrijke uitgaaf ten laste van de burgerij mag worden
gebracht.
Er zijn boven drie kantoren. Het ééne kantoor, de alge-
meene secretarie, is een mooi kantoor, ruim, frisch en
aangenaam om in te werken. Het wordt weinig door de
burgerij bezochtalleen bij verkiezingen, doch de ruimte
is van dien aard, dat het publiek daarvan geen hinder
ondervindt.
Daarnaast is het kantoor van den burgerlijken stand. Dat
is twee jaar geleden verbouwd en heeft toen eene uitgaaf
gevorderd van bijna f 1500,Het is een zeer voldoend
kantoor, lucht en licht genoeg en gemakkelijk te verwarmen.
Dit kantoor wordt druk bezochtde ruimte voor het pu
blick is wel eenigszins beperkt, doch bij grooten toeloop
kan men gevoegelijk eenige oogenblikken wachten in de
gang.
Naast het kantoor van den burgerlijken stand heeft men
dat van militie en landweer. Dat is ook een mooi en ruim
lokaal en goed verlicht.
Bovendien zijn de drie kantoren in elkanders onmiddel
lijke nabijheid en vlak bij de kamers van den secretaris en
den burgemeester. Is dat geen zeer gewenschtc toestand
vraagt spreker. Stellig beter, dan op vele andere stadhui-